Onverschrokken was hij: Radboud, koning der Friezen. Met harde hand gaf hij vanuit zijn kasteel in Medemblik leiding aan het Friese Rijk. Van Radbouds kasteel is niets meer over. Sterker nog; we weten niet zeker of zijn slot ooit in Medemblik heeft gestaan. Maar volgens veel verhalen is het huidige Kasteel Radboud, een dwangburcht van Floris de Vijfde, gebouwd op de fundamenten van het Friese koningsslot. Niet voor niets heeft het de naam van de legendarische koning gekregen.
Heiden
Radboud stond bekend als een overtuigd heiden die christenen als vijanden van het Friese Rijk zag. Niets of niemand zou hem ooit kunnen bekeren tot de leer van Christus. Of toch?
De missionaris Wolfram reisde in de 7e en 8e eeuw door de lage landen om te vertellen over zijn geloof. Veel mensen raakten begeesterd door de verhalen; vol passie en vuur bracht hij zijn boodschap. Steeds vaker hoorde Radboud over die bijzondere Wolfram en hij besloot hem uit te nodigen op het kasteel in Medemblik. Wolfram maakte kennis met Radboud en vertelde enthousiast over het christelijke geloof. De koning raakte geboeid, zo zeer zelfs dat hij aan het einde van het gesprek aangaf zich graag tot christen te willen laten dopen. Wolfram was hier zeer verguld mee en maakte snel alles in orde.
Hemel en hel
Op de afgesproken tijd kwam Radboud met zijn gevolg naar de plek waar de doop plaats zou vinden. De zendeling nodigde hem uit om in het doopvont te stappen. Hij plaatste één voet in het vont, maar voor de tweede voet volgde stopte hij en vroeg waar zijn gestorven voorvaderen eigenlijk terecht waren gekomen. Er viel een oorverdovende stilte in de ruimte, maar toen antwoordde Wolfram ernstig : ‘Die zijn in de hel, o koning.’ Radboud trok direct zijn voet terug. Hij zou immers in de hemel terecht komen als hij zich liet dopen. ‘Wanneer al mijn voorvaderen in de hel verblijven wil ik bij hen zijn. Ik alleen bij zo’n armzalig hoopje christenen. Dat zou me niet bevallen.’
En daarmee was de kous af.. Radboud bleef heiden en ging weer over tot de orde van de dag.
Offer
Het moment brak aan dat er weer een jongeman aan de goden geofferd moest worden. Er werd geloot en de ongelukkige Ovo trok aan het kortste eind. Wolfram hoorde hiervan en vond het verschrikkelijk. Hij spoedde zich weer naar het Medemblikker slot en smeekte Radboud de jongen te laten gaan. Radboud gaf niet toe en hield stug vol dat het offerritueel door zou gaan. Traditie is traditie immers. De missionaris had wel voor heter vuren gestaan en zet alles op alles om de leider der Friezen te overtuigen. Uiteindelijk ging hij overstag, soort van: ‘Nu goed dan, wanneer uw god hem redden kan, wil ik u den jongeling schenken.’
En daar ging die arme Ovo. Richting galg, zijn dood tegemoet. Alles werd in gereedheid gebracht en Wolfram prevelde het ene gebed na het andere. Op het moment dat de jongeman hing, brak het dikke galgentouw doormidden. Ovo viel op de grond en bleef ongedeerd.
Engel
Radboud was compleet overdonderd door het wonder en besloot dat hij toch wel de heilige doop wilde ontvangen. Met het eerdere voorval bij het doopvont nog vers in het geheugen keek Wolfram de koning argwanend aan. Hij vertrouwde het voor geen meter en vreesde een val. Hij stuurde een brief naar bisschop Willibrord en vroeg om raad. Het antwoord van de bisschop was duidelijk: ‘Ik heb gezien dat Radboud aan een vurige keten gebonden stond en voor eeuwig is hij veroordeeld en verdoemd.’ Radboud lachte hard toen hij hoorde dat er zoveel slechts over hem werd verteld. Trots vertelde hij Wolfram dat dat allemaal onzin was, want de nacht tevoren was hij bezocht door een prachtige engel die hem verzocht alsjeblieft zijn oude geloof trouw te blijven. In ruil daarvoor zou hij een schitterend gouden paleis krijgen waar hij de rest van zijn leven door kon brengen.
Paleis
De missionaris schrok en zei meteen dat dit geen engel was geweest, maar de Duivel in hoogsteigen persoon. Radboud wuifde het weg en zei dat hij zeker christen zou worden als zijn god het beloofde paleis niet kon tonen. Om het uit te zoeken gingen een afgezant van de Friezen en een afgezant van de christenen op pad. En inderdaad; zij troffen de engel waar de koning over gesproken had. Hij nam de mannen mee over een marmeren weg. Aan het eind daarvan stond een groot, fonkelend paleis. Met open mond staarden de mannen ernaar.
Na een moment van stilte schudde de christelijke afgezant zijn hoofd en zei: ‘Zijn al deze dingen van God, dat zij blijven; zijn zij des Duivels, dat zij vergaan.’ En hij sloeg een kruisteken. Alles begon te beven en de het sprookjesachtige paleis viel in stof uit elkaar. De engel veranderde in een duivelse gedaante, de grond zakte weg en de mannen belandden in een stinkend moeras. Drie dagen hadden ze nodig om zichzelf eruit te bevrijden.
Hevig geschrokken keerden ze terug naar Medemblik en daar hoorden zij dat Radboud, de machtige koning der Friezen, plots gestorven was. En allemaal herinnerden zij zich de woorden uit de brief van Willibrord.
(Bronnen: ‘Nederlandsche sagen & legenden’ door Josef Cohen en ‘Sagen en legenden rond De Zuiderzee’ door S. Franke)
(Afbeelding: P. Winsemius, Chronique ofte Historische geschiedenisse van Frieslandt (Frjentsjer, 1662)