Anders dan je wellicht zou denken zit de vliegkracht van heksen niet in hun bezem maar onder hun oksels. Vroeger althans. Ze smeerden hun oksels in met de negenkruidige heksezalf en kozen dan zo het luchtruim.
Het zalfje kwam ook het repertoire aan gedaanteveranderingen ten goede. Natuurlijk konden de heksen in een kat veranderen, maar met de zalf konden ze eigenlijk voor welk dier eender kiezen.
Zwarte magie
Op de één of andere manier hadden de kollen het vaak voorzien op het vee en de zuivel. Ze lieten de koeien zwarte melk geven, of helemaal geen melk of ze zorgden ervoor dat de karn niet meer boterde. Door de jaren heen werden mensen steeds inventiever in het ongedaan maken van dit soort zwarte magie. Had je een betoverde karn? Dan gooide je gewoon een gloeiende dakpan erin en werd de heks (men ging ervan uit dat die in de karn zat) verschroeid. Was je koe van de melk af? Dan liet je haar in een pot plassen zonder een druppel te verliezen. Met een oude bezem roerde je de boel om en daarna gooide je de pan en de bezem in naam van de duivel in het vuur. Je kon de koe ook laten wateren in een geërfde zak en vervolgens de zak slaan met een doornenroe. Zo kreeg dus ook de heks zelf een pak rammel.
Afweerkruis
Het klinkt redelijk eenvoudig dat ongedaan maken van kollenmagie, maar hoe weet je nou óf je melk betoverd is? Een simpele test gaat als volgt: kook de melk in een pan boven het vuur. Kookt de melk niet over, maar wordt ie draderig? Dan is je melk betoverd. Wat je dan het beste doet is naalden in de pan gooien om de heks te pijnigen.
De remedie tegen magie kennen is fijn, maar voorkomen is altijd nog beter dan genezen. En dus nam men vroeger het zekere voor het onzekere om vee en zuivel te beschermen tegen hekserij. Men plantte bijvoorbeeld een vlierstruik voor de stal en hing afweerkruizen op de melkschuur.
Een gevleugeld gezegde luidde dan ook:
Het kruis weert de duivel
uit de melk en de zuivel.
Levend begraven
Wilde je je veestapel voor ziekten behoeden dan kon je je waakhond, of een ander dier, levend begraven onder de drempel van de stal. Om specifiek varkens gezond te houden hing je bijvoet (Artemisia Vulgaris) in het hok en voor een blij en vitaal paard het hele jaar rond moest je op zoek naar een puppy, blind nog, om onder de stal te begraven.
Provincie vol kollen
Een hoop middelen dus om veilig te blijven, maar was deze angst voor zwarte magie wel terecht? Als we op de overlevering afgaan stikte het in Noord-Holland van toverende vrouwen en mannen. In Berkhout had je de beroemde Herk Ooievaar, in Haarlem Hille Babbe, In Muiderberg zat Timon in een boom, in Beverwijk woonden ook een paar niet te vertrouwen dames en in Egmond aan Zee wezen ze elkaar na de Tweede Wereldoorlog nog met de beschuldigende vinger na.
Toverfamilie
In Huizen woonden complete families die duistere krachten bezaten. Zo had je een familie Keijer, bestaande uit Willem, Geesje, Klaas en Aaltje. Aaltje had eens een jongetje betoverd door haar hand op zijn hoofdje te leggen. Het jochie werd doodziek. Hij liep steeds over te geven zonder dat er iets uit zijn mond kwam. Zijn moeder wist allang wie het gedaan had en stuurde haar man naar Aaltje om verhaal te halen. Daar ging vader Aart. Hij kopte bij Aaltje aan en dreigde haar huis in brand te steken als ze zijn zoon niet beter maakte. ‘God zij met u!’ riep ze gauw en toen was de betovering weer ongedaan.
Willem Keijer toverde het hardst van allemaal, zo beweerde men in Huizen. Hij haalde altijd kleine pesterijtjes uit: als ie langs je huis liep liet hij de lijn met schone was knappen en bij de bakker toverde hij dikke padden in de melkkan.
Hein Groen
In Zuiderwoude (Waterland) woonde Hein Groen en ook hij treiterde er soms flink op los. Opvallend genoeg deed hij dat vaak omdat hij zin had in gezelschap. Zo waren er eens een paar mensen die het gras wilden maaien, maar de zeis haalde niets uit. Ze wisten al dat Hein erachter zat en gingen gauw naar hem toe. ‘Zo mannen, kom jeloi ’n kommetje koffie halen? Ik had jeloi al eerder verwacht.’ De mannen vonden het maar niets, maar bleven toch even praten. Na een tijdje zei Hein dat ze maar weer aan het werk moesten en toen ging het maaien als een speer.
Hein had ook eens een jager uitgenodigd voor een bakkie, maar de jager had geweigerd omdat hij een mooi koppel ganzen op het oog had. Toen hij wilde schieten haperde zijn geweer. ‘O’, dacht hij ‘dat is Hein weer’ en ging gauw terug, dronk een kop koffie en had daarna een geweldige jacht.
Trijntje rookt, Trijntje drinkt en Trijntje kolt
In Broek in Waterland had je Trijntje Parrekiet, een bekende kol. Een opvallende dame, want ze rookte, pruimde en dronk flink wat jenever. Op een dag besloot ze dat ze de kunst van de zwarte magie aan iemand over moest dragen en ging op zoek naar een leerling. Die had ze snel gevonden, maar of het een geheel vrijwillige leerling was? De jongen moest dicht naast haar zitten en alles wat Trijntje zei nazeggen. Hij beloofde goed op te letten en mee te doen.
Met de duivel en niet met God
Eerst kwam er een kalf naast het tweetal staan en vervolgens huppelde een lege pot op hen af. Trijntje was er klaar voor en begon: ‘Ik steek mijn vinger in deze pot’ en de leerling herhaalde braaf: ‘Ik steek mijn vinger in deze pot.’ Trijntje vervolgde: ‘ik houd het met de duivel en niet met God.’ De jongen sprong op en zei snel: ‘Ik houd het met God en niet met de duivel en jij kunt naar de weerlicht lopen.’ Bibberend van angst rende hij naar huis en is nooit meer Trijntje Parrekiet gegaan.
Oliedrinkend wijf
We besluiten dit kollenoverzicht met een verhaal uit Zaandam. In de oliekokerij daar spookte het verschrikkelijk. Elke nacht kwam er een oud wijf langs dat uit de kokende ketel wilde drinken. De dienstdoende knecht die haar tegen wilde houden joeg ze de stuipen op het lijf. Op een gegeven moment durfde niemand nog ;s nachts te waken. Tot op zekere dag ene Urus-Kedurus aanklopte en zich aanbood voor het baantje. Hoewel iedereen het hem afraadde was hij vastbesloten het te doen.
Kop in de ketel
Urus-Kedurus zat ’s nachts waakzaam op zijn post, toen inderdaad om twaalf uur het oude wijf weer opdook. ‘Urus-Kedurus laat me drinken’, zei ze al, maar de man had zijn antwoord al klaar. ‘Nee oud wijf, je zult niet drinken.’ De vrouw werd witheet en dreigde hem met zijn kop in de gloeiende ketel te douwen. ‘Dat zou je wel willen’, zei Urus-Kedurus, ‘maar daarom gebeurt het nog niet. Ik zal jou met je kop in de gloeiende ketel douwen.’ Direct voegde hij daad bij woord en greep haar vast, maar het wijf veranderde plots in een zwarte kat. Maar Urus-Kedurus hiel het beest goed vast en dompelde het onder in de kokende olie.
Vanaf dat moment was de Zaanse oliekokerij verlost van het nare, oude wijf.
Bronnen: ‘Volksverhalen iot Gooi- en Eemland en van de westelijke Veluwe’ samengesteld door E. Heupers, ‘Holland en de Hollanders’ door J.W. Raap en ‘Spokerijen in de Zaanstreek en Waterland’ door J. Sinninghe en Piet Diemeer.