Aagje was de jonge, knappe vrouw van de smid uit Enkhuizen. Deze had zijn smidse in de steeg tussen de herbergen de Hel en het Vagevuur. Aagje had een eigenschap die weinig vrouwen bezaten…… ze was nieuwsgierig! Als ze haar echtgenoot tussen het werk door een kan bier bracht bleef ze vaak dralen om te luisteren naar de verhalen van klanten. Er kwamen veel schippers die op andere steden voeren. Amsterdam, Leiden en Antwerpen. Vooral die laatste stad trok haar belangstelling. Haar neef Jan was immers jaren geleden naar Antwerpen gegaan voor zijn handel met Spanje. Men sprak over hem met bewondering, neef Jan van Spanje! Zo graag zou Aagje haar neef weer willen zien.
Naar Antwerpen
Op een dag hoorde ze dat Freekbuur, een beurtschipper, een vracht had voor Antwerpen en haar plan was vlug gemaakt. Ze wilde mee. Natuurlijk viel dit niet in goede aarde bij haar man. Maar wat wil je als je een jonge knappe echtgenote hebt die blijft aandringen, natuurlijk, je geeft toe. Aagje mocht naar Antwerpen en ze kreeg nog 100 daalders mee om iets moois te kopen. Ze moest wel beloven dat ze niet op eigen houtje de stad in zou gaan. Ze zou met de schipper gaan en diens raadgevingen volgen. En zo vertrokken ze, in die dagen een lange reis. Eindelijk aangekomen ging de Freekbuur eerst zijn zaken afhandelen, daarna zou hij Aagje de stad laten zien. Aagje keek haar ogen uit! Dit was een wereldstad: de drukte, al die kleurrijke mensen. Ze kon niet wachten en ging op de kade een stukje naar links een stukje naar rechts. Een sinjeur zwierig gekleed kwam op haar toe……
Nichteken
Hij groette haar met de volgende rede: ‘ Goendag mijn nichteken opheden’ een uitdrukking waarmee men toen vaker jonge meisjes groette… en nam met een buiging zijn gevederde hoed af. Aagje zei: ‘Ik ben herkend door mijn neef, o, wat een toeval. Neef Jan, ik kom naar Antwerpen u zoeken, en u heeft me gevonden. De schipper verkletst zijn tijd en ik wacht maar opdat hij me de stad laat zien.’ De vermeende neef Jan zag zijn kans en bood haar hoffelijk de arm. Hij zou haar natuurlijk begeleiden. En daar gingen ze door Antwerpen. Aagje was overdonderd; zoveel prachtige gebouwen en de mensen in een kledij die bij een wereldstad paste.
Aagje in roes
Ondertussen kwamen ook de 100 daalders ter sprake die ze van haar eega had gekregen om iets te kopen. Doch eerst moesten ze iets eten en drinken in een staminee, de inwendige mens vroeg om versterking. Aagje kreeg iets lekkers te drinken en nog iets, misschien kon ze er niet tegen of zat er iets door, in elk geval ging Aagje onderuit. Ze wist van ‘Teeuwis’ nog van ‘Meeuwis’ en kwam in een roes. ‘Neef Jan’ trommelde zijn vrienden op, de daalders waren snel gevonden, en het feest begon. Het geld ging op en de gasten wilden gaan maar dat stond de waard niet aan. Die vrouw die daar luid lag te ronken moest mee, hij wilde geen last met de gendarmerie. Wat te doen met Aagje?
Aagje op de stoep
Iemand had een idee, ze kwamen met een bakersmand, die had zo’n hoge kant, en daar vlijde men Aagje in. De mand werd met inhoud en al op de stoep gezet bij een herenhuis. Zo, daar kon Aagje haar roes uitslapen en zij waren er van af. Om de mand verzamelde zich een opstootje. Mensen kwamen kijken naar die dame, zo provinciaals gekleed, die daar op het midden van de dag lag te ronken. Schipper Freekbuur die haar al uren liep te zoeken zag dit. Hij drong zich tussen de mensen door en zag Aagje. Ze opende haar ogen en begreep wat er was gebeurd. Ze liep met de schipper terug naar de kaai en liet hem 1000 maal beloven met niemand over het gebeuren te spreken. ‘Goede man belooft u mij?’ En dat beloofde de schipper en hij hield zijn woord.
(Met dank aan Ernst Julius Franken voor deze versie. Origineel van Abraham Bormeester: Kluchtigh Avontuurtje van ’t Nieuwsgierigh Aeghje van Enckhuysen. Op de foto het Snouck van Loosenhuis aan de Dijk 34 in Enkhuizen. Op de bovenste afbeelding kijkt Aagje uit het raam.)