In het vissersdorp Enkhuizen leefde rond 1200 een zielenherder met de naam Melchior. Een opmerkelijke verschijning in zijn oude mantel vol gaten. Hij worstelde zich tegen de altijd waaiende wind in om zijn dorpsgenoten bij te staan in geloofszaken en tijdens hun laatste levensuren. Veel salaris zal hij niet ontvangen hebben. Voor zijn verzorging was hij afhankelijk van wat de Enkhuizers, ook maar arme visserslui, hem gaven. Zijn schamele mantel gaf hem weinig beschutting tegen de winterse kou en elke dag weer at hij slechts vis. Op een gegeven moment werd het hem te veel; Melchior was klaar met Enkhuizen.
Onder het mompelen van allerlei verwensingen beende de zielenherder weg richting een volgend oord. Daar in een boerendorp bleek het gras niet groener. In Enkhuizen stond men intussen met de handen in het haar, want Melchior werd wel degelijk gemist. De dorpsoudsten zochten hem op en de man was bereid naar hen te luisteren. Ze deden hem een voorstel: als hij terug kwam naar Enkhuizen kreeg hij een nieuwe jas. Verder na elke aflegging van een dode driemaal een brood, een pond boter en een kanne bier. En dan nog eieren.
Melchior hoefde niet lang na te denken, hij koos eieren voor zijn geld. Zo had hij tenslotte weer brood op de plank, boter bij de vis en ook het bier smaakte weer best. Zo zie je maar: kleren maken de man en zoals wel duidelijk werd is de één zijn dood de ander zijn brood.
(Bron: Ernst Julius Franken)