Ook in de 18e eeuw hadden we al ‘popsterren’ in Nederland. Een miljoenenpubliek hadden ze niet, maar ze zorgden wel op geheel eigen wijze dat ze onder de aandacht van het volk kwamen én bleven.
Straatzanger
Eén van deze beroemdheden was de Amsterdamse straatzanger Pieter de Vos, die iedereen eigenlijk kende als Klein Jan. Er zijn omschrijvingen over hem te vinden waarin men het heeft over een dwergenpostuur. Vandaar die bijnaam waarschijnlijk.
Klein Jan woonde in de Geelvincksteeg en trok met zijn hondenkar, met daarin zijn ‘twee duysent Lijdtjes’, al zingend de stad door. Op maandag stond hij op de Botermarkt (het huidige Rembrandtplein), wat toentertijd dé plek voor vertier was. Theaters, hoerenhuizen, cafés en herbergen die exotische dieren tentoonstelden; van alles was er te doen. Op donderdag stond Klein Jan voor de Nieuwe Kerk en zaterdags vond je hem op de Dam.
Bregje van Zaandijk
Wat hij op de overige dagen deed weten we niet zeker, maar waarschijnlijk was hij dan druk bezig met het schrijven van liedteksten. Wat dat betreft was het een bijzonder productieve man. Hele bundels vol schreef hij. Over Kortjakje die op haar 80e een tweeling krijgt, over een meisje dat een moordenaar trouwt, over een matroos die naar de hoeren gaat en over Bregje van Zaandijk die wordt lastiggevallen door Krelis uit de wijk. Hieronder een korte impressie:
‘Wel zoete Bregje van Zaandijk,
Gij zijt een meisje uit de kijk,
Gij bent zo netjes
En bent zo pretjes
En ook zo bolletjes en vetjes,
Was gij een lommerd. O schoon’ jonkvrouw,
Ik verzette mijn beste pand bij jou.’
‘Ai, zeker vriend, gij bent niet mal
Wat is dit voor een raar geknal?
Weg met dat rukken,
Foei is dat drukken!
Nee zeker Kees, dat zal niet lukken,
Wat meent gij, seldermentse (verdomde) vent,
Bij wat gezelschap gij bent?’
‘Laat ik jou in het groen
Liefste, eens op zijn steemans doen (stadse manier)
Tegen dit hegje,
Kindje, wat zeg je?
Mijn lieve schaapje, wel hoe leg je
Mij dus te kussen, jou malle prij,
Laat Lubbertje eens in de wei!’
Populair
Hoe het afloopt? Dat zullen we aan het einde verklappen. Eerst verder over Klein Jan. Hij bracht zijn liederen ten gehoor terwijl zichzelf begeleidde op de rommelpot. Na afloop probeerde hij zijn teksten aan de man te brengen in de vorm van vellen karton met daarop een aantal liedjes. Voor de liefhebbers van stand werden zijn liedjes in bundels uitgebracht. De zanger was zo populair dat die bundels gretig aftrek vonden en tal van herdrukken beleefden. Voor zo’n geliefd en bekend man is het overigens wel opvallend dat we niet 1,2,3 een sterfdatum van hem vinden. Blijkbaar gingen ze in die tijd toch anders met hun ‘popsterren’ om dan tegenwoordig.
Zoet en blank vleisje
En hoe het die arme Bregje uit Zaandijk nu verging? Dat zullen we je niet onthouden:
‘Ik wil ’t niet doen, wel wat geruk!
Gij scheurt mijn mooie goed aan stuk,
Laat los mijn handen,
Foei, het is schande!
Gekje, wat doet gij met uw handen
Mij zo te fom’len, wat gezoek,
Wat doe je onder mijn schorteldoek?’
‘Ach zoete meisje, wordt niet kwaad.
Ik voel maar hoe gij ermee staat.
Laat ik een reisje,
Wel zoete meisje,
Jouw poezel, zoet en blank vleisje
Ai, met permissie, doch niet te grof,
Eventjes maar, ’t is met verlof.’
‘Wel nou gekje, doe het maar,
Ik zal ’t mooi zeggen tegen vaer
En tegen moertje,
Dat gij, jou loertje,
Van mij, o jeetje, maakt een hoertje
En hier in deez’ wei verkracht,
Had gij dat, schobberdje, wel gedacht?
Bronnen: ‘Vieze liedjes uit de 17e en 18e eeuw’ door Annemieke Houben, Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman, Jaargang 30 (via DNBL), afbeelding omslag bundel: Stichting Jacob Campo Weyerman.