Jutten. Eens begonnen is er geen stoppen meer aan. Een jutter ben je voor het leven. Boet Winder uit Schoorl zit al decennialang ‘in het vak’. Al op zijn vijfde sleepte hij hout van het strand mee naar de achtertuin en bouwde er hutjes en tunnels mee. Dat leverde hem ook zijn bijnaam Boet (dat betekent schuur) op, want hij heet gewoon Jan. ‘Jutten is een bepaalde drang. Als jij de eerste bent en er nog nergens sporen van een ander zijn, dan geeft dat een kick. Bij ons in Schoorl waren wel 5, 6 of 7 jutters. Soms was het hardlopen als je een boei of plank zag.’
Met de autoped
Wel is het handig als je als jutter niet alleen bent. Samen is veel leuker en bovendien ook noodzakelijk als er grote partijen aanspoelen. Boet vormt een vast koppel met zijn broer Piet en samen hebben ze veel avonturen beleefd, te veel om in een paar uur kwijt te kunnen. Piet heeft de parels in steekwoorden op papier gezet en begint geanimeerd te vertellen.
‘Als kind waren we uren van huis om het strand af te struinen. Dat was geen probleem, we mochten van alles thuis. Bovendien kon onze vader het gejutte hout goed gebruiken voor de kippenhokken.’ ‘We gingen met de autoped op pad. Naar de bunkers in Schoorl en ook naar Camperduin’, weet Boet nog.
Rijke mensen jutten niet
‘Het gros van wat je vond was hout’, gaat Piet verder. ‘Vroeger was er veel stuthout dat gebruikt werd om dekladingen op schepen vast te zetten, maar soms spoelden ook hele partijen aan. Jaren geleden strandde in Wassenaar de bulk carrier Rio Grande. Daar moesten we natuurlijk naartoe. Schepen in de haven vinden we niks, maar schepen op het strand vinden we mooi. We kwamen daar en het hele strand lag vol met mooi hout en niemand nam het mee. Je hebt in Wassenaar natuurlijk helemaal geen jutters!’ De broers doelen daarmee op de welgestelde bevolking van Wassenaar. ‘We hebben foto’s gemaakt van het schip maar konden niks meenemen, dat paste niet in de auto. Maar de wind ging van zuid naar noord, dus misschien spoelde het de volgende dag wel bij ons aan. Het moest alleen nog wel om de pier van IJmuiden heen.
Nou, de volgende ochtend vroeg gingen we met de Lada Niva naar Hargen aan Zee. We reden tot Castricum maar zagen helemaal niets. ’s Middags ging m’n neefje naar het strand en vond een plank bangkirai. Dat is mooi hout. Hij heeft ‘m in het duin verstopt en onze broer gewaarschuwd. Die gaf ons weer een seintje. Nou, ik schoot in de laarzen, m’n vrouw gaf nog gauw een banaan mee die ik met schil en al naar binnen werkte en we gingen weer naar Hargen. In de schemering kwam spoelde alles aan. We deden de lichten uit en reden rustig het strand op. Daar werden we tegengehouden door Willem de Rover, de strandvonder. Hij was vroeger zelf jutter. Hij vertelde ons dat het echt niet kon wat we aan het doen waren. Toen zijn we lopen verder gegaan en hebben veel balken in de duinen verstopt.
Fout
Later hebben we ze op de aanhangwagen gelegd en hebben het hout bij onze broer in de schuur en in de tuin gelegd. Dat was een fout, want op maandag of dinsdag kwam de politie het erf op met de mededeling dat we alles naar de gemeente moesten brengen. Alle 20 balken. Ja, dan zouden we al dat werk voor de kat z’n viool hebben gedaan! We hebben toen 10 balken doormidden gezaagd en netjes 20 balken ingeleverd.’
Het hout dat ze jutten konden de broers altijd wel verkopen in de buurt. Aan boeren bijvoorbeeld. Die maakten er hekken van, of als er een grote partij was een complete stal’.
Wan Chun
Van alle strandingen is die van de Chinese bananenboot Wan Chun in 1972 het bekendst. Het gevaarte liep vast op het strand van Castricum en lange tijd was er de hoop dat het schip heelhuids vlotgetrokken kon worden.
Grote hoeveelheden zand werden weggehaald, maanden werd er gewerkt. Maar in november 1973 ging het helemaal mis. De Wan Chun viel op zijn kant. Op het moment dat dat bekend werd scheurden de gebroeders Winder naar Castricum. In het donker beklommen ze de boot, met als doel wat patrijspoorten buit te maken. Boet vertelt over de bijzondere wandeling/klim door het schip. ‘Alles is met schroeven aan de vloer vastgemaakt, zodat het niet gaat schuiven als je door woeste golven vaart. In de eetzaal hingen nu dus alle tafels en stoelen aan de muur’ En dat in het donker. Een vreemde gewaarwording.
Snijbranders
Nog vreemder werd het toen ze vanuit het noorden lichten zagen naderen. ‘Ze gingen aan en weer uit en weer aan’, weet Piet nog. ‘Toen ze dichterbij kwamen zagen we dat het een vrachtwagen was. Toen ie stilstond ging de klep open en haalden die mannen er allemaal snijbranders uit. We hoorden al snel dat het de Egmonders waren. Ze gingen zo de machinekamer in om alles eruit te halen. Wij zijn ruig, maar die Egmonders nog veel meer. Als het koud was in de winter wachtten wij gewoon tot een lading aanspoelde. Zij gingen er gewoon in, kogelhard waren ze.’
De mannen hadden uiteindelijk hun patrijspoorten. Eentje is omgetoverd tot spiegel en hangt nog altijd in een met juthout beklede gang. En de Wan Chun? Die lag uiteindelijk meer dan twee jaar op het strand en werd uiteindelijk in stukken naar de Hoogovens gebracht.
Boet en Piet gingen bij nacht en ontij op pad maar hadden allebei een gewone baan. Boet was monteur in een werkplaats en Piet ambtenaar bij de groenvoorziening. Tijdens zijn werk kon hij mooi elke dag langs het strand lopen. ‘Dan waarschuwde ik Boet als er wat lag en dan kwam ie al aan met de rest. Als het de moeite was nam ik meteen een halve dag vrij. Er werd eigenlijk nooit moeilijk over gedaan.’
De auto zonder wielen
Bijzonder was ook die keer dat een auto in vastzat in het drijfzand op het strand van Schoorl. De zee was er al overheen gegaan met hoog water en de nummerborden waren eraf. Piet ging kijken en had zijn hond mee, een jachthond. ‘De hond sprong die auto in en kwam er met een konijn uit. En er lagen er nog meer in. Die auto was waarschijnlijk van stropers die over het strand wilden vluchten maar vast waren gelopen. Ze hebben de kentekenplaten eraf gehaald en zijn te voet verder gevlucht. Er zaten nog heel goede banden onder die wagen, dus die hebben we eraf gehaald.’
Boet: ‘Ik werkte in de wegenbouw en we hadden een hoop grote machines staan in de werkplaats. M’n baas zei de volgende dag ‘je moet met de shovel naar het strand van Schoorl. Het is heel raar, maar er is een auto aangespoeld en z’n wielen liggen eraf.’ Haha, dus ik heb die auto weggeschept met de shovel.’
Hollywood voor Amsterdamse onderwereld
De echte goudmijn waren de sigaretten van Pall Mall en Hollywood. In 1993 sloegen containers vol sigaretten van boord en spoelden aan bij Den Helder , Texel en Vlieland. Piet: ‘Wij gingen weer op pad. Bij Huisduinen stonden ze al met waadpakken in de zee. Met z’n allen vormden ze een lange rij om de container leeg te halen. Wij gingen achteraan staan en hadden zo een hele zak vol. Ik wilde het naar de auto brengen maar werd tegengehouden door de douane. Toen heb ik de auto verplaatst en ben over het duin teruggelopen en heb alsnog een mooie lading mee kunnen nemen. We hebben ze in het dorp voor een gulden per pakje verkocht.’ Boet: ‘Ja, als ik thuiskwam stonden ze al in de rij voor de deur. Zelf heb ik niks gerookt hoor, wij hebben nooit gerookt.’ ‘Zelfs de Amsterdamse onderwereld heeft nog bij ons aangeklopt’, gaat Piet verder. ‘Of we 20.000 pakjes sigaretten konden leveren. Nou dat hadden we niet en al hadden we het wel dan hadden we het nooit gedaan.’ Boet: ‘Het was een man met van die oorbelletjes en hij keek heel glazig uit z’n ogen.’
Jutsubsidie?
Hebben ze zich nooit schuldig gevoed dan over al dat jutten? Nee, nooit eigenlijk. ‘Die keer hielden we er wat aan over, maar voor de rest was het meestal hout’, aldus Piet. ‘Eigenlijk zouden ze ons subsidie voor het moeten geven, omdat we het strand netjes houden’, vindt Boet. De mannen zagen dan ook vaak zat dat jutters bij bijvoorbeeld een strand vol hout volledig de vrije hand kregen , omdat het voor de gemeente te duur en te veel werk zou zijn om alles op te ruimen.
Flessenpost zit er ook vaak genoeg tussen. Boet heeft eens een flessenwerper opgezocht tijdens vakantie in Engeland. ‘Het was een zeeman die overal waar hij kwam flessenpost het water ingooide. We hebben samen nog in de Engelse krant gestaan.’
Bananen en citroenen
Het maakte eigenlijk nooit uit wat er aanspoelde, de mannen wisten er altijd raad mee. Zoals die keer met die bananen. Ze waren nog groen en Boet liet ze achter de kachel rijpen alvorens ze op te eten. Hij moest het bezuren met een herhaaldelijk toiletbezoek. Ook lag het strand eens bezaaid met citroenen. Piet nam er zoveel mee als hij kon, perste ze uit en vroor het sap in. ‘M’n vrouw heeft er nog jaren cake mee gebakken. Ooit vonden we ook elektrische dekens en voetenwarmers met een Schotse ruit. Dat was een mooi cadeau voor mijn schoonmoeder.’ Jutten maakt vindingrijk, dat blijkt.
Boet heeft nog een favoriete herinnering. ‘Dat was die keer dat de buurman een overlevingsvlot zag liggen. We gingen hem halen met een karretje en de oud ijzerman wilde dat vlot wel opkopen. Die dingen zijn van aluminium. Dat dingen werd gewogen en aan de hand van het gewicht kregen we uitbetaald. Later kwam ik hem tegen en zei hij dat ie flink zuur was. Binnenin het vlot zat namelijk allemaal kurk en dat zal vol met zeewater. Hij had ons dus veel te veel betaald!’
Strandvondstenmuseum
Zo zoetjes aan slaan de broers aan het opruimen. Ze gaan allang niet meer dagelijks naar het strand, bovendien spoelt er niet zoveel meer aan. En dus kloppen ze regelmatig aan bij Menno Twisk die in Castricum het Strandvondstenmuseum heeft. Het grootste deel van zijn collectie bestaat uit spullen van voormalig strandvonden Thijs Bakker, maar wordt zo nu en dan aangevuld met spulletjes van de Winder-broers.
Het pronkstuk is de juttersbrommer van Boet. Hij heeft hem zo aangepast zodat ie optimaal geschikt is voor het zware werk dat jutten heet. Hoe, dat legt hij natuurlijk zelf uit.
Strandjutters from Judith van Lunsen on Vimeo.