Het was altijd druk in de herberg bij Huizen. Veel mensen op doorreis klopten er aan en de dorpelingen deden er graag een drankje. De herbergier werd rijker en rijker, en hebzuchtiger en onaardiger.
Toen de moeder van de herbergier overleed nam hij zijn oude vader in huis. De bejaarde werd in een klein, kil kamertje achteraf weggestopt. Hij mocht mee-eten ’s avonds, maar kreeg alleen wat overbleef als de zoon, zijn vrouw en al het personeel hun bordje leeg hadden.
Op een koude winteravond wees de gemene zoon zijn vader de deur. Het opaatje vluchtte beschaamd en in alle eenzaamheid de hei op. Daar kwamen hem twee ruiters tegemoet. De ene had één oog, de ander een grote rode baard. Ze waren op zoek naar een onderkomen voor de nacht en de vader liep met de vreemdelingen weer terug naar de herberg van zijn zoon. Eenmaal aangekomen werden de twee ruiters erg netjes behandeld door de waard, maar zijn vader schoffeerde hij weer als vanouds. De eenogige reageerde woedend en zei dat hij zijn eigen vader nog nooit slecht had behandeld.
Die nacht bliezen de harteloze zoon en zijn vrouw hun laatste adem uit. Niet veel later zagen de dorpelingen hoe de herberg in vlammen opging. Vanaf dat moment vertelde iedereen in Huizen hoe belangrijk het is je ouders te eren.
Volgens Henk de Weerd, die dit verhaal opnam in de bundel ‘Gooise legenden’ zou met de eenogige de god Wodan (ofwel Odin) bedoeld worden.
(Afbeelding: De eenogige Odin, 18e eeuws manuscript uit IJsland)