Amsterdam is zo’n stad die sinds haar vroegste bestaan het toneel is geweest van opmerkelijke zaken. Maar zo vreemd als in 1566 is het nooit meer geworden. Eeuwen later nog braken geleerden het hoofd over wat zich dat jaar in de straten van Amsterdam had afgespeeld.
Honderden wezen
De stad kende in de 16e eeuw veel weeskinderen. Tragisch, maar het hoorde bij het leven van toen. De weesjes werden gelukkig niet aan hun lot overgelaten. Tal van weeshuizen werden opgericht, zo ook aan de Kalverstraat. In het pand waar tegenwoordig één van de vele sieradenwinkels is gevestigd opende het Burgerweeshuis. Wat begon met een paar weesjes groeide uit tot een huis met 200 kinderen. Uitbreiding was hoognodig en dit gebeurde even verderop, op nummer 71. Later volgde nog een pand aan de overkant, in het huidige Amsterdam Museum.
Uitpuilende ogen, donker bloed
Het weeshuis aan Kalverstraat 71 werd in januari 1566 getroffen door een mysterieus verschijnsel. Een groot deel van de kinderen werd opslag compleet gek. Ze schoten voor ieders voeten langs, rolden door het stof en klommen tegen muren op. Dat alles ging gepaard met gevloek en vreemde kreten en het opbraken van vreemde voorwerpen. Vingerhoedjes kwamen uit hun monden, naalden zelfs. Hun ogen puilden uit, ze schuimbekten en ook droop er donker bloed langs hun lijfjes. Laurens Reael beschreef in een kroniek dat ’70 knechjens en meyskens onder de arme weeskinderen van Amsterdam met den boosen geest beswaart wierden door welcke men sag en hoorde veel wonderwercken.’
Hekserij
Iedereen stond perplex, maar vond het ook reuzeboeiend. Ramptoeristen trokken naar de Kalverstraat en geleerden bogen zich over het vreemde gedrag van de kinderen. Een verklaring bleef uit en de kinderen raasden door als wilden. De nieuwe schout moest het flink ontgelden. Hij trad op 1 april aan en belandde midden in de chaos, geen idee wat hij met de situatie aan moest. Hij gaf de kinderen koeken om ze zoet te houden, maar de wezen hadden zijn onmacht door en maakten hem uit voor Lange Deventer Koek. Eén iemand trof het nog slechter dan de schout: Jacoba Jacobsdochter Bam, Bametje genoemd. Een katholieke dame die haar dagen biddend doorbracht. Zo vroom als ze was, de kinderen gaven haar de schuld van hun gekheid. Zij had tovenarij en hekserij gebruikt om hen te bezweren zo vertelden ze.
Uitbraak
Een deel van de weesjes werd opgesloten in het Paulusbroedersklooster, om daar verpleegd te worden. Ondanks ferme sloten op de deuren wisten ze uit het pand te breken en de boel weer op stelten te zetten. De situatie liep compleet uit de hand. Eén van de jongens vond de weg naar het atelier van de vermaarde beeldhouwer Joost Janszoon Bilhamer, ook aan de Kalverstraat. De man had net zijn versie van het Laatste Oordeel voltooid, waarna de jongen als een wervelstorm huishield en het beeld aan diggelen sloeg.
Als katjes tegen de muren
De terreur hield maanden aan. Het letterlijke hoogtepunt was wel de dag waarop de kinderen als kleine katjes de toren van de Oude Kerk beklommen. Een angstaanjagend gezicht was het en eenmaal boven zouden ze luid gebruld hebben dat ze niet naar beneden kwamen eer Bametje in het vuur zou staan. Een weesjongen drong zelfs haar huis binnen en dreigde haar in elkaar te slaan ware het niet dat de ´Grote Man´ (God) het hem verboden heeft.
Roerige tijden
Uiteindelijk hoefde Bametje het vuur niet in. Ze werd zelfs officieel vrijgesproken van hekserij. Ook de kinderen kwamen weer naar beneden en werden uiteindelijk weer normaal. Wat hen mankeerde? De geleerden van toen repten over bovennatuurlijke krachten. Later keek men er met andere ogen naar. Amsterdam beleefde in 1566 roerige tijden op politiek en religieus vlak. Katholieken en gereformeerden probeerden elkaar als het even kon zwart te maken. Met terugwerkende kracht werd het aannemelijk dat er bepaalde motieven achter de opmerkelijke weeshuisziekte zaten. Zo schrijft historicus Jan Wagenaar in de 18e eeuw dat er zeker geen reden was om aan bemoeienis van de duivel te denken en dat het klimmen langs wanden zich vaker voordeed bij krankzinnigen. Hij dacht dat de gereformeerden de kinderen tot hun daden hadden gezet. Ook weten sommigen heus wel hoe de kinderen uit het goed beveiligde Paulusbroedersklooster waren gebroken: ze werden geholpen van buitenaf.
Hennep?!
Maar dan nog. Hoe zit het met die vreemde symptomen die toentertijd zo levendig zijn beschreven? De kinderen zullen toch het één en ander gemankeerd hebben. In de 20e eeuw kwam sociaal geneeskundige Arie Querido met een verklaring hiervoor. Volgens hem werden de weesjes zo gek door het eten van voedsel met daarin vergiftigd roggemeel. Dit zou ergotisme, ofwel kriebelziekte, kunnen veroorzaken. In 1994 werd het kasboek van het Burgerweeshuis uitgeplozen en daaruit kon worden opgemaakt dat de weeskinderen in de eerste maanden van 1566, een mager voedseljaar, bijna alleen maar hennepkoeken te eten kregen.
Voor ons klinkt een hennepkoekdieet plausibel genoeg als verklaring voor dit vreemde gedrag!
Bronnen: ‘Uittreksel uit de Amsterdamsche Gedenkschriften van Laurens Jacobsz. Reael, 1542-1567’, medegedeeld door Dr. Joh. C. Breen, ‘Historiën en zonderlinge gevallen uit geloofwaardige schrijvers bij een verzameld en uitgegeven om den leeslust in de jeugd op te wekken.’ Rotterdam 1793 Gerard Abraham Arrenberg. ‘Bezeten wezen teisteren de stad’, door Maarten Hell in Ons Amsterdam, januari 2016, “De weeskinderziekte in 1566”, artikel van G. van Roekel in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde juli 1940, Suzette ’t Hof en ‘het hart van Amsterdam’.