Zo’n 500 jaar geleden woonde in Enkhuizen een dame met veel bezittingen. Ze was bijzonder gierig en zag er altijd nauwlettend op toe dat de boeren tijdig hun pachtgeld aan haar betaalden. Toen de jaren gingen tellen werd de vrouw ernstig ziek en was niet meer in staat het geld persoonlijk te innen. Eén boer kwam aan naar ziekbed om toch op tijd zijn pacht te betalen. Daar was de vrouw uiteraard zeer content mee en ze schreef een ontvangstbewijs uit voor de man.
Angst
Ze voelde haar einde naderen en de angst sloeg haar om het hart; wat moest er met al haar geld gebeuren? Ze riep de meid bij zich en gaf haar de opdracht alle munten in de grafkist onder haar kussen te leggen. De meid beloofde plechtig hier gehoor aan te geven en het nooit aan iemand anders te vertellen. Toen haar baas was gestorven pakte ze netjes het geld en legde het bij de gierige dame in de kist. De familie bracht haar daags erna in een treurende stoet naar de Zuiderkerk (of St. Pancraskerk) waar ze haar laatste rustplaats zou krijgen.
Hebberige erfgenamen
Na afloop kwam de familie bij elkaar en iedereen was toch wel benieuwd naar zijn deel van de ongetwijfeld grote erfenis. Ze zochten het hele huis van de dame door maar vonden geen rooie cent. Onmogelijk zo dachten ze. Eén van hen had de kwitantie nog gezien die de vrouw de week ervoor aan de boer had gegeven in ruil voor zijn pacht. Ze besloten de dienstmeid erbij te halen; zij moest er ongetwijfeld meer van weten. Het arme meisje riep dat ze van niets wist! De familie geloofde het niet en haalde de schout erbij. Toen de dienstbode hem zag naderen kon ze haar geheim niet meer bij zich houden en biechtte alles op. Het geld lag in de kist van de overledene.
De zelfbenoemde erfgenamen wendden zich tot de schout en zeiden dat het graf weer open moest. Het zou toch zonde zijn van al dat geld om het daar te laten liggen. De schout gaf toestemming en begeleidde iedereen weer naar de kerk.
Slangen en hagedissen
In spanning verzamelde de groep zich rond het graf. De kist werd uitgegraven en het deksel ging eraf. Een gil van afschuw en ontzetting klonk door de kerk, want voor hun ogen voltrok zich iets afzichtelijks:
‘’ Want zerpente, slange en hagedis
Om het heele ligchaam vast geslingert is.
Om armen, beenen, hals en inden mond
Men anders niet dan zulke beesten vond.
De buijk, die was gezwollen, zoo men meld,
Daar het binnen rammelt als van geld,
En op de hoek van het hart, daar zat
Een groote, gruwelijke, helsche padt.”
Slangen en hagedissen kronkelden om het lijk heen en uit de kist stegen vreselijke zwaveldampen op. Het was verschrikkelijk; de beesten zaten overal! De familie taalde niet meer naar het geld en vluchtte met gezwinde spoed de kerk uit.
Waarschuwing
De schout maakte het graf weer dicht en dacht nog eens goed na. Hij en zijn medebestuurders vonden dat ze de Enkhuizers moesten waarschuwen voor de duidelijk nare gevolgen van gierigheid. Daarom plaatsten zij een bijzondere zerk op het graf waar tot op de dag van vandaag nog duidelijk een menselijke gestalte valt te ontwaren, omringd door kronkelende slangen.
Bron: Volksverhalen uit Noord- en Zuid Holland, samengesteld door Bert Sliggers, ‘Waarachtige Geschiedenis van eene Jufvrouw begraven in de Kruiskamer der Zuiderkerk te Enkhuizen’, auteur onbekend. Meerdere varianten van dit gedicht circuleren, onder meer van G. Akkerman die het in 1830 zou hebben overgeschreven. Het origineel dateert van voor 1787.