Ooit maakten de Lage Landen deel uit van het Frankische Rijk. De inwoners van het rijk moesten belasting afstaan aan de overheersers, maar voor sommigen gold een uitzondering. Bijvoorbeeld voor de vissers in Wijk aan Zee. Zij hadden als taak de zielen van de overledenen over te varen naar het eiland Brittia en waren in ruil daarvoor niet schatplichtig.
Zo nu en dan werd om middernacht bij een visser op de deur geklopt en zachtjes geroepen. Hij zat dan meteen rechtop in bed en spoedde zich naar het strand. Hier lag een boot klaar die hij nooit eerder had gezien. De man pakte de riemen en roeide de zee op. Hoewel het vaartuig helemaal leeg was, was het zo zwaar dat het tot aan de bovenste rand in het water lag. Na een uur al bereikte de visser het strand van Brittia, terwijl dit met zijn eigen schuit een dag en een nacht zou duren. Eenmaal aan wal werd de boot lichter en lichter en even later hoorde de visser dat de namen van de doden één voor één werden afgeroepen. Met een boot zo licht als een veertje keerde hij daarna weer terug naar Wijk aan Zee.
Het verhaal over Brittia is opgeschreven door de 6e-eeuwse geschiedschrijver Procopius. Volgens hem deed het verhaal over het mythische eiland de ronde in de Lage landen onder Frankische overheersing.