In Walenburg op Texel zwoegden Dirk Boon en Heertje Dogger elke dag hard op hun boerenbedrijf net achter de Ruigedijk. Ze hadden een enorme schaapskudde van maar liefst 2500 dieren. Meestal lieten ze de schapen buitendijks grazen in een gebied dat nog maar zelden onder water liep. Her en en der stond een schapenboet en een aantal knechten hield de kudde te paard en met honden bij elkaar. Dat ging ze goed af, want maar zelden raakten ze er één kwijt.
Niet dat ze elke dag weer alle 2500 schapen telden. Nee, alleen de zwarten werden geteld. Daar waren er 25 van en ieder zwart schaap vertegenwoordigde een groep van 100 dieren.
Natte vachten
Het was een warme najaarsdag en Dirk en Heertje lieten de schapen ’s nachts op de kwelders staan. Dat deden ze wel vaker, het zag er immers niet naar uit dat het weer om zou slaan. Maar het noodlot sloeg toe; onverwachts brak een held noodweer los. Het water spatte hoog op en de wind bulderde over de kwelders. Instinctief trokken de honderden schapen landwaarts en zwoegden met hun zware, natte vachten door het oprukkende water. Maar er bleek geen redden meer aan. Bijna de hele kudde verzoop.
Klagend geblaat
De dieren spoelden massaal aan terwijl de mannen met zeil en zandzakken in de weer waren om een dijkdoorbraak te voorkomen. Een zwarte dag was het voor Dirk en Heertje en ze werden er nog lang aan herinnerd. Want nog jaren na de ramp hoorde je met stormachtig weer op de Ruigedijk het klagende geblaat van al die schapen. Als je goed luisterde, hoorde je heel in de verte een aantal schapen die harder en angstiger klonken dan de rest. Dit waren de 25 zwarte schapen; zij moesten boeten omdat ze hun groep niet bij elkaar hadden gehouden.
(Bron: ‘Moeten ze d’r uut burgemeester?’ van Femmy Witte en Theo Timmer)