Kwakkelwinter, flinterwinter, sudderwinter; tal van benamingen hebben de laatste weken de revue gepasseerd om het huidige winterseizoen te duiden.
Waar nu veel mensen verlangen naar het gezellig schaatsen op de sloten en meren en het sleetje rijden in de duinen, zo huiverig was men er vroeger voor. Want in de tijd dat de Zuiderzee nog bestond kon het in onze provincie vriezen alsof het Siberië was. Zo gebeurde het eens dat het zoute water van de Zuiderzee bevroor. De vorst duurde maar voort en de haven van Hoorn lag potdicht. De meeste schepen waren uit voorzorg op het droge getrokken. Die paar schepen die nog in het water lagen driegden geplet te worden door het ijs.
Dode vis
In het begin hakten de mannen nog gaten in het ijs om vis te vangen, maar uiteindelijk lukte zelfs dat niet meer. Het ijs was ondoordringbaar geworden. Vissen zag je soms nog wel onder het ijs, doodgevroren. De inwoners van Hoorn hadden het zwaar. Brandstof raakte op, eten raakte op en iedereen leed onder die verschrikkelijke kou.
Kruiend ijs
Uiteindelijk zette dan toch de dooi in. De wind stak op en het ijs kwam in beweging. Alles brak in stukken en enorme blokken ijs schoven met een hoop gekraak richting de dijk. Onderweg werd alles verpletterd. Spannend was het, beangstigend ook, maar vooral ook een spektakel. Op veilige afstand sloegen mensen de boel gade. Het ijs ging onverstoorbaar door en men zette nog eens een stap terug. Plots was er tussen al dat gebeuk en gekraak een vreemd geluid te horen. Een beetje als dat van een huilend kind. Verschrikt keek iedereen om zich heen. Waar kwam dat geluid vandaan? Tussen de ijsschotsen werd een sleetje zichtbaar, met daarop vastgebonden een klein kind.
Spekglad en messcherp
Niemand wist wat te doen. De één draaide verschrikt naar zijn buurman, de ander zette aarzelend een stap naar voren. Het was ook lastig. Kruiend ijs daar stap je niet op, levensgevaarlijk is het, spekglad en messcherp. Wanhopig keek men toe.
Maar toen. Een vrouw drong zich naar voren. Iedereen kende haar wel, een eenvoudige vrouw, moeder van acht kinderen. Met een vastbesloten trek om haar mond en een zelfverzekerde blik betrad ze het ijs. Niets hield haar nog tegen.
Bewusteloos
Ze sprong van schots naar schots, richting het sleetje. Bijna aangekomen gleed ze weg, smakte hard op het ijs en bleef bewusteloos liggen. De omstanders hielden hun adem in en sloegen toen allen kreet van ontzetting.
Met een enorm geweld kwam daar een groot blok ijs los en sleurde de vrouw én het sleetje de top van de dijk op. Als bij een wonder bleken de vrouw en het kind zo goed als ongedeerd. Kort daarna keerde de wind en trok het ijs zich terug.
Deodata
De dappere dame nam het kind op in haar gezin. Waar het meisje vandaan kwam, dat wist niemand. De vrouw liet haar dopen en noemde haar Deodata: ‘van God gegeven’. Iedereen in Hoorn noemde haar Daatje.
Ze groeide op tot een gezonde meid, trouwde gelukkig en vertrok met haar gezin naar een ander oord. Maar nooit vergat Daatje hoe zij in die afschuwelijke winter was gered. 89 jaar was ze toen ze vredig stierf. Tussen haar bezittingen vond men een getekend portret van haar redster. Onderaan stond: ‘Vreest niet, geloof alleenlijk.’
Bron: ‘Hoornse Legenden’, van W. Beunder.