Anne van Alkemade was smoorverliefd op jonker Jan van Heemstede en hij op haar. Floris, Heer van Alkemade en vader van Anne, was woest toen hem dit ter ore kwam. Hij greep zijn dochter bij de kladden en bracht haar naar de nonnen in het convent De Hemelpoorte. Hier zat ze veilig opgesloten en zou Jan nooit bij haar kunnen komen.
De jonker stortte in van verdriet, maar vermande zich en bedacht samen met zijn zus Marije een list. Jan trok een lijkwade aan en ging voor dood op een baar liggen. Door heel Heemstede hoorde je de doodsklokken luiden. Marije spoedde zich naar het klooster en smeekte de abdis om Anne bij haar dode broer te laten voor een allerlaatste gebed. De zuster was goedgelovig en stond het toe.
Anne stond bij de baar in de kapel een huilde tranen met tuiten toen ze haar geliefde daar dood zag liggen. Toen vond Jan het mooi geweest, sprong op, deed zijn lijkwade af en kuste Anne innig. Buiten stond een lijfknaap al klaar met een vluchtpaard en stilletjes sloop het stel weg om vervolgens de duinen in te vluchten.
De nonnen die inmiddels wel erg lang buiten stonden te wachten namen toch maar eens een kijkje in de kapel en zagen daar alleen de lege baar. Volgens de abdis was hiervoor slechts één verklaring: ‘Gewis heeft een engel de lijdende tot zich genomen!’
(Uit ‘Kennemerland. Balladen.’ van W.J. Hofdijk)
Luister hieronder naar de ballade ‘Minnelist’ van W.J. Hofdijk. Hertaald door Jan Schrama, uitgevoerd door Jan van Tol.