De Abdij van Egmond is voor ooievaars een heerlijke plek om te nestelen. Op een dag gebeurde het dat een ooievaar die op het dak van de abdij zat zijn poot brak. Een jongen tilde de vogel op en bracht het naar zijn moeder. Zij spalkte de poot netjes en gaf de ooievaar goed te eten. Toen hij genezen was vloog het dier naar het warme Zuiden. In het voorjaar kwam hij terug en liet een steen uit zijn snavel vallen; zo voor de voeten van de vrouw die hem verzorgd had.
Zij nam de steen mee naar de abt die direct een expert liet komen. Deze concludeerde dat het een zeer kostbare steen was die ’s nachts scheen, zo mooi als de maan. Het zeldzame kleinood werd op het hoogaltaar geplaatst en de vrouw en haar zoon werden zo rijkelijk beloond dat ze hun hele leven geen zorgen meer hadden. En dat allemaal dankzij één dankbare ooievaar.
(Uit: ‘Verhalen van stad en streek – sagen en legenden in Nederland’, Willem de Blécourt e.a.)