Er was een tijd dat het leger van Napoleon door ons land marcheerde en de boel stukje bij beetje inlijfde. 1810: de gevolgen van het Napoleonregime worden steeds duidelijker. Geld wordt schaars, ambtenaren talrijker en steeds meer jongemannen moeten het leger in.
Spaarpot
In die tijd treft een aantal Muidenaars een Duitser aan de bar. Hij stelt zich voor als Von Slenderhenk, professor in de Philosophia Occulta (verborgen wijsbegeerte). De mannen kletsen wat met elkaar en al snel komt het gesprek op de lege spaarpot van de aanwezigen. Eén van de Muidenaars laat weten het somber in te zien, waarop Von Slenderhenk moet lachen.
‘Ik heb vernomen dat hier in de buurt, op de Papenlaan, een schat in de grond steekt.´ O, daar heeft de Muidenaar wel oren naar! ´Hoe halen we die eruit dan?’ vraagt hij. De Duitser antwoordt dat het voor iemand met zijn kennis niet zo moeilijk is om de schat boven de grond te krijgen. ‘Zeven jaar heb ik in Krakau vertoefd, waar mij de geheimen der sterrenwichelarij, duivelbezwering en alchemie openbaard werden.’
Tak van de hazelaar
De arme man schrikt even, duivelbezwering klinkt vrij akelig, maar goed: geld is geld. En als Von Slenderhenk vertelt dat hij met een hazelaar de munten op kan sporen wint hij het vertrouwen van de Muidenaar. Die heeft wel vaker mensen met een tak zien rondspeuren. Maar behalve het takje is er ook een zak dukaten nodig, meldt de professor. Geld trekt immers geld aan.
Paard, lantaarn en kluwen touw
De volgende avond spreken de mannen af om samen op schatjacht te gaan. De Duitser krijgt het zakje dukaten overhandigd, maar weigert deze: ‘U kunt het zelf houden beste vriend. De aanwezigheid is voldoende.’ Wel vraagt hij nog om een paard met een aangestoken lantaarn om de hals en een kluwen touw.
Later treffen ze elkaar bij het logement waar de professor verblijft. Hij heeft zich in een wijde mantel gestoken en een hoed met brede rand bedekt zijn hoofd. Von Slenderhenk bestijgt het paard en achter hem volgen de Muidenaar en paar vrienden te vet, met spaden en al.
Formule
Bij de Papenlaan houden ze halt. De professor spreekt: ‘Ik heb hier een bezweringsformule. Wanneer u mij een ogenblik uw zakje dukaten ter hand kunt stellen, kan ik deze daarin doen.’ Daarna geeft hij het zakje weer terug. De hazelaar wordt in de grond gestoken, met daaraan het touw gebonden. Het andere eind van het touw houdt Von Slenderhenk in zijn hand en hij bestijgt het paard. ‘Zodra de ganse kluwen is afgerold, zal er een krachtige beweging door de hazelaar en het zakje dukaten varen. Zij zullen dan naar een plek getrokken worden, waar ik u aanraad onverwijld de spade in de grond te steken.’
Roerloos touw
En weg is de Duitser. De achtergebleven mannen blijven staan en wachten. En wachten nog wat langer. Het touw is afgewikkeld en ligt roerloos aan hun voeten. Werkelijk helemaal niets wordt door de omschreven mysterieuze krachten beroerd. Tja, dan begint het de mannen te dagen dat er misschien toch bedrog in het spel is.
‘Mooie professor’, spreekt de Muidenaar vertwijfeld’, maar ik heb in ieder geval mijn dukaten nog.’ Maar in het zakje zitten geen dukaten meer, slechts duiten. En de zogenaamde bezweringsformule? Die luidt als volgt:
Vergeefs schuurt men de moor,
En haalt de zotten door.
De moor blijft zwart, de zot blijft dom.
Dat is hun privilegium!
En diepe zucht slaken was het enige dat de Muidenaar kon doen. Dertig dukaten was hij armer en dan ook nog eens een paard.
Bron: Volksverhalen uit Utrecht en Het Gooi, samengesteld door Willem de Blécourt.’